top of page

Er was eens ...

Performances van de Kinderen Lindeman.

ART 27 vzw is gebaseerd op het 27ste artikel uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, dat stelt:

"Iedereen heeft het recht om vrij deel te nemen aan het culturele leven van een gemeenschap, te genieten van kunst en de inzichten van de wetenschap".

In 2015 was het thema van de jaarlijkse kunstexpositie Artikel 27: ‘Er was eens. Herinneringen aan een hoopvolle toekomst.’

Hedendaagse kunstenaars werden uitgedaagd zich te laten inspireren door verhalen en boeken. Tijdens een bezoek aan de expositie, kozen de kinderen van de groep ‘taalstimulering’ uit de wijk Lindeman hun meest favoriete kunstwerk en vertelden er een verhaal bij. Die verhalen werden ‘literair’ herschreven door Gerlinde Gilissen en aangepast aan het leesniveau.

Gedurende drie namiddagen werd er intens geoefend om uiteindelijk, voor een groot publiek en in aanwezigheid van de kunstenaars, de verhalen voor te lezen.

Performances van de Kinderen Lindeman
Voorlezer:                    

   Amira

Tekst:            
   Gerlinde Gilissen
Kunstenaar:  
   Babette Degraeve
Titel kunstwerk: 
   Kleine jongetjes vanbinnen
Voorlezer:                    

   Enes

Tekst:            
   Gerlinde Gilissen
Kunstenaar:  
   Marc Wynen
Titel kunstwerk: 
   Non plus ultra

Er waren eens twee prinsen die zo stout waren dat hun vader hen besloot te straffen.

De koning was een boze man en verzon een enge straf.

Hij gaf zijn knecht de opdracht de twee jongens gevangen te zetten op een verlaten eiland. Daar zaten ze dan. Er was overal zee rondom hen. Er was niets te beleven.

 

 ‘We moeten ontsnappen’, zei de jongste prins na de tiende dag.

‘Er is maar één manier om hier vandaan te komen en dat is weg vliegen’, zei hij.

‘Mensen kunnen niet vliegen’, zei zijn broer. ‘Zelfs prinsen kunnen dat niet’.

‘Wacht maar’, zei de jongste prins.

 

Hij was dagen lang druk bezig met het bouwen van een houten kader, bedekt met veren.

Toen dat klaar was, maakte hij een boog in was.

Hij klom op een toren van hout en zei trots: ‘Ik ben er klaar voor. Ik vlieg weg, haal een boot en kom je halen.’

‘Ik weet niet of dit een goed idee is’, zei de oudste broer.

‘Beloof me dat je goed zal opletten. Als je dicht bij de zon vliegt, zal de was smelten. Als je laag bij het water vliegt, zal het zeewater je vleugels zwaar maken.’

‘Zeur niet zo. Ik kan alles’, zei zijn broer en vloog weg.

Hij werd een klein stipje in de wolken en verdween.

 

Het was geweldig om zo te vliegen. Hoger, altijd maar hoger.

‘Ik vlieg naar de zon’, dacht de jongste prins. ‘Ik wil wel eens weten hoe die eruit ziet’.

Maar de warmte van de stralen deed de was smelten. Hij tuimelde pardoes naar beneden.

 

Jaren later werd de oudste prins opgepikt door een boot.

Hij vertelde wat er gebeurd was met zijn jongere broer.

‘Je moet dit verhaal verder vertellen’, zei de kapitein.

‘Zo leren de mensen dat het goed is om avonturen te beleven, maar dat je nooit mag denken dat je alles kan.’

 

Het verhaal ging de hele wereld rond.

Op een dag maakte een kunstenares een beeld van de jongste prins.

Zo kon niemand de wijze les vergeten.

Er was eens een prins. Hij was de rijkste jongen van de hele wereld.

Hij wilde heel graag trouwen. Dus was er elke avond feest in de balzaal.

Wel honderd meisjes wilden met hem dansen.

 

De koningin was bang.

Al die meisjes wilden met hem trouwen omdat hij zo rijk was.

Maar waren het ook dappere meisjes?

Meisjes die lief voor hem zouden zijn?

 

In de balzaal was een achterdeur. Je kon er door binnen komen en weer buiten gaan.

Achter de deur scheen een licht, dat zo rood was, dat je ogen er pijn van deden.

 

Elke avond vroeg de koningin aan elk meisje of ze door die deur binnen of buiten wilden gaan.

Maar het licht was zo vreemd, dat geen enkel meisje het durfde.

Het verhaal over de enge deur werd overal in het land verteld.

 

Op een avond, toen het bal net was begonnen, brak er een grote brand uit.

De vlammen waren zo snel dat je niet meer door de voordeur naar buiten kon.

Nog even en alle gasten zouden sterven.

Maar dat was nog beter dan door de deur met het rode licht naar buiten te gaan.

Niemand durfde door de deur.

 

Plots zwaaide de deur open.

In de deuropening, achter het rode licht, stond een meisje.

‘Kom snel. Loop door de deur naar buiten. Dan kunnen de vlammen je niet pakken.’, riep ze.

Alle gasten haastten zich naar buiten.

Ze waren verbaasd, want er was helemaal niets akelig achter de deur met het rode licht.

Ze stonden in een weiland met schapen.

‘Dat zijn mijn schapen’, zei het meisje trots.

 

‘Heb jij het verhaal over de akelige deur nooit gehoord?’, vroeg de koningin.

‘Natuurlijk’, zei het meisje. ‘Iedereen kent dat verhaal. Maar ik wilde al die mensen redden’.

 

De prins werd heel erg verliefd.

De koningin besloot dat dit meisje de juiste vrouw was voor de prins.

Ze leefden nog lang en gelukkig.

Voorlezer:                    

   Irem

Tekst:            
   Gerlinde Gilissen
Kunstenaar:  
   Paddy Spoelder
Titel kunstwerk: 
   Zwierig samenspel
Voorlezer:                    

   Enis

Tekst:            
   Gerlinde Gilissen
Kunstenaar:  
   Stefan Elsen
Titel kunstwerk: 
   Zonder titel
Voorlezer:                    

   Dilara

Tekst:            
   Gerlinde Gilissen
Kunstenaar:  
   Marcel Witte
Titel kunstwerk: 
   Plaything
Voorlezer:                    

   Ismail

Tekst:            
   Gerlinde Gilissen
Kunstenaar:  
  Geert Vanhoovels
Titel kunstwerk: 
   Anthem
Voorlezer:                    

   Alyena

Tekst:            
   Gerlinde Gilissen
Kunstenaar:  
   Merel Holleboom en Suus  
     Baltussen
Titel kunstwerk: 
   Appareo Tactilus

Er waren eens drie oude dames in het jaar 3015.

Samen waren ze meer dan driehonderd jaar oud.

Ze deden niet zo veel meer.

Ze dronken thee, aten koekjes en keken uren naar de televisie.

Hun leven was saai.

 

Ze droomden over hoe het vroeger was.

Elke dag vertelden ze elkaar hetzelfde verhaal.

Over hoe ze naar zee gingen en in het zand speelden.

Dan staken ze hun tenen in het koude water en zwommen ver weg.

 

Maar de zee bestond al lang niet meer. Die was verdwenen in het jaar 3000.

Mensen reden met veel te veel auto’s en de dampen van de fabrieken stonken.

De vissen waren opgegeten.

De zee vond het toen niet leuk meer en had zich teruggetrokken.

 

Op een dag zei één van de dames : ‘Ik krijg hoofdpijn van altijd maar te vertellen. Het is zo saai. We kunnen beter wat gaan doen in plaats van te dromen.’

Haar vriendin zei: ‘Wat kunnen we doen? De zee is lang geleden verdwenen.’

 

Ze dachten diep na en keken naar buiten. Er was niet veel te zien.

Er stond maar één eenzame boom.

Maar als je lang genoeg droomt, dan is er altijd wel een oplossing.

Dus gingen de dames naar de zolder en zochten hun zwembanden.

Ze bonden die aan de boom, klommen naar boven en zwommen kilometers ver.

Wat hadden ze plezier.

 

De zee zag de dames zwemmen en kreeg kriebels.

‘Ik moet terug komen’, zei de zee. ‘Ik wil dat deze dames weer het echte zeezout voelen tussen hun tenen’.

En zo gebeurde.

Op een mooie dag in 3015 kwam de zee terug op aarde.

 

Zo zie je dat het altijd de moeite is om je dromen echt te laten gebeuren.

Er was eens een tovenaar die zoveel werk had, dat hij besloot om twee leerlingen aan te nemen.

Eén leerling was heel goed in onthouden. Hij maakte nooit rommel.

Hij kon brieven versturen zonder dat je een postzegel moet plakken.

Hij kon alles netjes bewaren. Jaren lang.

Maar hij kon niet dromen.

 

De andere leerling kon praten als de beste.

Hij kon uren nadenken en ideeën verzinnen.

De tovenaar was tevreden.

Met deze twee leerlingen kon hij de beste tovenaar van de wereld worden.

 

Maar de twee leerlingen begrepen elkaar niet.

Ze maakten uren lang ruzie.

Als de ene ‘ja’ zei, zei de andere ‘nee’, zoals dat soms gaat met mensen.

De tovenaar kreeg er hoofdpijn van.

 

‘Stop met ruzie maken’, zei hij.

‘Luister naar elkaar en leer van elkaar. Jullie zijn anders, maar dat is niet erg. Anders zijn is net heel mooi.’

De twee leerlingen hoorden het niet, want ze hadden het te druk met bekvechten.

De hele dag hoorde je hen schreeuwen.

 

Op een dag was de tovenaar het beu. Hij kon niet goed denken door al dat kabaal.

Hij nam zijn toverstaf en sprak een vloek uit.

‘Kijk elkaar in de ogen’, zei hij.

‘De eerste leerling die nog één boos woord zegt, verander ik in een rat. Dan mag je in de riool verder leven.’

De tovenaar hoopte dat de leerlingen een lief woord tegen elkaar zouden zeggen. Dan zou alles opgelost zijn.

 

Maar ze waren allebei zo koppig, dat ze niet de eerste wilden zijn om iets lief te zeggen.

De andere moest dat maar eerst doen.

Boze woorden durfden ze niet meer zeggen, want wie wil er nu verder leven als een rat?

 

Zo staan ze al jaren tegenover elkaar.

Ze zwijgen en kijken elkaar diep in de ogen.

Dat komt ervan als je koppig bent…

Er was eens een aapje. Hij verdiende zijn centen door muziek te spelen op straat.

Mensen kwamen voorbij. Soms stopten ze een munt in zijn spaarpot.

Dan kon aap na het werk een banaan kopen.

 

Op een avond in de winter zat aap nog laat op straat.

De mensen hadden het koud. Ze liepen snel voorbij.

Niemand luisterde naar zijn muziek. Aap had geen centen verdiend.

Hij had honger.

 

Er kwam een meisje voorbij. Ze was niet rijk.

Haar handen waren blauw van de kou. Ze bibberde als een rietje.

 

‘Dag meisje’, zei aap. ‘Jij hebt het koud. Zal ik een liedje voor je spelen?’

‘Dag aap’, zei het meisje. ‘Dat is heel lief van je. Maar ik heb geen centen om je te betalen.’

‘Dat is niet erg’, zei aap.

Hij speelde het mooiste lied voor het arme meisje.

 

Toen het lied voorbij was, stopte het meisje haar handen in haar zak.

Ze haalde er een grote stapel centen uit.

Ze stopte alle centen in de spaarpot van aap.

 

‘Ik ben geen arm meisje’, zei ze. ‘Ik ben een prinses.

Elke avond zoek ik op straat naar mensen en dieren die een gouden hart hebben.

Jouw hart is zo mooi, dat je met me mee mag. Wil je mijn muzikant worden?’

 

Nu woont het aapje al jaren in het paleis.

Elke dag speelt hij mooie liedjes voor de prinses.

Hij krijgt zoveel bananen als hij wil.

 

Het aapje en de prinses leefden nog lang en gelukkig.

Er was eens een muzikant.

Elke dag speelde hij muziek op zijn platenspeler. Iedereen mocht luisteren.

Maar de mensen hadden het te druk.

Ze hadden geen tijd. Ze hoorden de muziek niet. 

Ze hoorden alleen zichzelf.

Ze hingen aan hun telefoon. Ze reden rond in snelle auto’s. Ze werkten op hun computers.

 

De muzikant werd het beu.

Hij zou die mensen wel eens een lesje leren.

 

Hij stopte zijn mooie platen in een doos en zette die op zolder.

Hij haalde een cirkelzaag uit zijn garage. Hij legde het zaagblad op de platenspeler.

Toen ging hij de straat op en drukte op het knopje.

 

De mensen stonden meteen stil.

Het geluid was zo hard, dat ze hun oren dichtstopten.

Niemand hoorde zichzelf meer. Ze hoorden alleen een akelig kabaal.

 

‘Stop’, riepen de mensen.

‘Geef ons snel die mooie muziek terug. We beloven dat we zullen luisteren.’

 

De muzikant vond dat de mensen hun lesje hadden geleerd.

Nu speelt hij alleen nog mooie platen.

Alle mensen luisteren blij.

 

Vergeet niet te luisteren als je mooie muziek hoort. Luister niet alleen naar jezelf.

Er was eens een dier, dat zichzelf zo lelijk vond dat hij besloot zich te verstoppen.

‘Het is niet zo erg om dier te zijn’, zei hij.

‘Er zijn wel honderd mooie dieren. Knuffelberen, circusolifanten en computermuizen.

Maar als je zo lelijk bent als ik, dan kan je je maar beter verstoppen.

Er is toch niemand die je wil zien.’

 

Dus zocht hij een doos op zolder. Hij boorde er ademgaten in en bouwde een nest.

Hij parkeerde de doos langs de kant van de weg en viel in een diepe slaap.

 

Op een dag kwamen er twee kinderen langs.

Nieuwsgierig slopen ze rond de doos. Wat zou erin zitten? 

Ze stopten hun hand in een gat en riepen blij: ‘Wat voelt dit heerlijk.’

Ze wisten het wel zeker. Zoiets liefs hadden ze nog nooit gevoeld.

 

De volgende dagen vertelden ze overal over hun avontuur.

Al snel stond er een lange rij mensen aan te schuiven om in de doos te voelen.

Iedereen ging gelukkig weer naar huis en vertelde het bijzondere verhaal verder.

Na een week waren al duizend mensen blij door wat ze gevoeld hadden in de doos.

 

Op een dag kwam er een museumdirecteur voorbij.

Morgen opende er een tentoonstelling en hij had nog geen kunstwerk.

Een tentoonstelling zonder kunstwerk is saai.

Langs de kant van de weg zag hij rijen mensen aanschuiven.

‘Wat zou er aan de hand zijn?’, vroeg hij zich af.

 

Dus wachtte hij netjes in de rij, stopte toen eindelijk zijn handen in de doos en werd meteen de gelukkigste mens op aarde.

‘Dit moet een geweldig kunstwerk zijn’, zei hij. ‘Als iedereen er zo blij van wordt. Dit is precies het kunstwerk, waar ik naar op zoek ben.’

Zo verhuisde de doos naar het museum, zodat iedereen ervan kon genieten en ze voor eeuwig bewaard zou worden.

 

Jaren later werd het dier in de doos wakker.

‘Waar ben ik?’, zei hij slaperig.

Hij keek door één van de gaten en zag een lange rij mensen aanschuiven in een deftige museumzaal.

‘Het is wel bijzonder’, zei het dier tegen zichzelf.

‘Ik ben verschrikkelijk lelijk, maar ik voel lekker.

Nu ik dat weet, wil ik nog lang en gelukkig verder leven.’

bottom of page